Orthopedisch chirurg: “Snijden in mensen”

“Orthopaedics is basically reserved for the med school’s rugby team – it’s barely more than sawing and nailing – and I suspect they don’t ‘sign up’ for it so much as dip their hand in ink and provide a palm print.”

Placeholder. Foto met Kyr

Eigenlijk had ik – zoals ooit aangeraden door mijn pa – een notitieboekje bij moeten houden van de dagelijkse belevenissen in het ziekenhuis. Zoals voormalig gynaecoloog Adam Kay (auteur van o.a. ‘This Is Going To Hurt’). Het ziekenhuis is een aparte wereld, eentje met eigen wetten. De absurditeit van alledag heeft pas een kans om in te dalen als je (voldoende) afstand hebt genomen.

Qua logistiek en randvoorwaarden is er een hoop om boos, teleurgesteld of murw van te geraken. Administratieve gedrochten. Geldzaken. Vooral de combinatie van die twee. Over het maligne karakter van management in de zorg valt een boek te schrijven, maar dat is helemaal niet leuk om te lezen, noch om te schrijven. Over de oorzaken van het ‘Jonge Klaren’ probleem en de factoren die dit in stand houden, idem dito. De COVID-19 crisis heeft veel, heel veel gekost. Maar ook hebben ‘we’ even kunnen proeven aan een ziekenhuis zonder de opgelegde regeldrang. Ondanks de enorme lichamelijk en psychische belasting die logischerwijs met de crisis samenging, bleek dit een verademing voor vrijwel iedereen in een wit uniform. Eén gezamenlijk doel, zonder bemoeienis van mensen zonder kennis maar met mandaat. De zorg zou zo mooi kunnen zijn.

Placeholder. Gore foto

Er zijn aspecten die vrijwel altijd worden benoemd. Een bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van leven. Met uitleg, duiding en advies iemand handvatten geven richting een voor hem/haar onbekende toekomst. Iemand weer op de been helpen, letterlijk. Of de familie tot steun zijn in de laatste fase. Een hele enkele keer krijg je terugkoppeling, en besef je je weer dat hetgeen je iedere dag doet, voor patiënten als een indrukwekkende gebeurtenis zal worden herinnerd. Omgekeerd is dit ook logisch, die enkele keer dat ik zelf patiënt ben geweest kan ik me – hoe medisch onbeduidend ook – nog levendig herinneren. Ik heb één keer een fles wijn van een patiënt gehad, en ik wist van gekkigheid niet wat ermee te doen. Meenemen en opdrinken, uiteraard. Maar dat besef kwam later. Volgens mij heb ik de patiënt niet eens bedankt. Driemaal een bedankkaartje. Deze liggen in de bewaardoos. Vooralsnog eenmaal een tuchtklacht. Uiteraard zal die de bewaardoos niet gaan halen.

Placeholder. Kaart motorkap

Patiëntencontact is leuk. Of eigenlijk, contact met oprechte patiënten en hun naasten is leuk. Het probleem is – en daar gaan we weer – dat de beschikbare tijd dusdanig beperkt is, dat het leuke deel vrijwel altijd ten koste gaat van de eigen tijd. Een uitgelopen spreekuur kannibaliseert de lunchpauze. Inhoudelijk overleg ná de overdracht. Slaaf van het rooster, nummertje op de excelsheet.

Het opereren an sich is gaaf. Knutselen is sowieso heel leuk (zie ook Hoofdstuk 6). Maar enerzijds betreft het hier levende materie (althans, als het goed is) en anderzijds is het beoogde doel meestal een substantiële vermindering van pijn (al dan niet op termijn). Die combinatie geeft er een extra dimensie aan, qua moeilijkheid en belang. De eerste keer dat ik een paar schroeven bij een fractuur heb mogen draaien, de eerste keer een eerste incisie, de eerste gammanail, de eerst laparoscopische cholecystectomie, de eerste heupprothese, de eerste knieprothese. De allereerste keer alleen als operateur op de operatiekamer. Stuk voor stuk enorme mijlpalen, maar direct na het behalen reeds een gepasseerd station voor de voortdenderende trein.

Placeholder. Old bridge

De combinatie van beide bovenstaande aspecten, contact én opereren, kwam niet al te vaak voor. Natuurlijk, regelmatig nam je iemand in de dienst op die dezelfde avond nog geopereerd werd. Maar doorgaans betrof het in die gevallen een harde indicatie, en werd de nazorg door anderen geleverd. Ik kan me één patiënt herinneren die ik vanaf het eerste poliklinische consult tot aan de controle op 6 weken postoperatief heb begeleid. Het zullen er heus meer zijn geweest. Maar deze heer van middelbare leeftijd zat met zichtbare tegenzin in de stoel van de spreekkamer. Zijn vrouw had hem meegenomen, ik kan alleen maar gissen naar de onderhandelingstactieken die zij heeft moeten aanwenden. Heupklachten. Geen pijn, dokter. Wel iets beperkte beweeglijkheid. Heup zat vrijwel vast, op de röntgenfoto bot-op-bot, zoals dat zo mooi heet. Opties besproken, voorlopig nog aankijken. Na enkele weken toch een operatiewens. Zelf de prothese geplaatst, technisch nog best uitdagend gezien de gevorderde slijtage. Met een glimlach van oor-tot-oor verscheen hij op de controle afspraak. De perfecte patiënt.

Placeholder. Giraffe zon

Maar wat ik eigenlijk het meeste mis, is het contact met collega’s (of collegae). Bij de chirurgie was er een enorm saamhorigheidsgevoel. Iedere ochtend werd er een emmer stront (soms letterlijk) omgekieperd, en terwijl deze met z’n allen werd opgeruimd, was het de bedoeling dat zoveel mogelijk mensen er nog iets van leerde ook. En ondertussen werd de soms mensonterende ellende tegemoet getreden met donkere humor. Keihard. Als copingmechanisme. Meteen een absolute contra-indicatie voor een ‘black box’ op de operatiekamer. Stel dat patiënten deze geluidsopnamen zouden mogen opvragen! Dat wil niemand (behalve de overijverige managementsmurf), de afdeling juridische zaken al helemaal niet.

Bij de orthopedie was er minder ruimte voor gedeelde smart. Maar onderling en met de stafleden altijd genoeg animo voor de bespreking van eigenaardigheden. Uiteraard in wel de eigen tijd, want de orthopedie was zo mogelijk nog verder opgedeeld in alloceerbare tijdsunits van 5 of 10 minuten. Witte vlekken in het rooster als witte raaf. En aangezien vrijwel iedereen nog een substantiële hoeveelheid werk had liggen dat afgerond diende te worden, sneuvelde deze categorie regelmatig. Zonde. Het enige echte rustmoment bij de orthopedie was derhalve het uitharden van het botcement. Twaalf minuten, waarvan netto zo’n 7-8 minuten naar eigen inzicht volgeluld konden worden. Een hele enkele keer zelfs langer, omdat het gesprek zo boeiend was (i.e., prof. dr. Heyligers, die ‘het bewaken van de voortgang’ als standaard leerpunt benoemde).

Maar de shit waarmee mensen naar het ziekenhuis komen. Een door maden weggevreten scalp. Een afgetrapt oor, door mij letterlijk weer aangenaaid. Een vibrator in de anus, die bij de poging deze te verwijderen op – haast poëtisch – de verloskamer, plots begint te trillen, met al het bijbehorende lawaai van het metalen instrumentarium van dien. Riekende wonden, soms op gevoelige of gênante locaties. Bizarre bijbehorende verhalen, vaak met betrokkenheid van justitie. Mooie borrelpraat. En sinds de mobiele telefoontjes, tegenwoordig regelmatig voorzien van (enigszins anonieme) ondersteunde illustratieve beeldvorming. Een hedendaags symptoom der snijdende specialist: dergelijke ranzige foto’s op de telefoon, gewoon tussen de lieflijke plaatjes van het eigen kroost.

Tot slot de intellectuele uitdaging. Casuïstiek zo uniek, dat deze buiten de beschikbare protocollen valt. De uitzondering op de regel. Soms diagnostisch. Zoals een patiënte met multidirectionele instabiliteit van de schouder die al shoppend langs de verschillende ziekenhuizen met zogenaamde luxaties ging om haar iatrogene verslaving aan verdovende middelen te kunnen vervullen. Een uitgebreid gesprek met haar huisarts bracht het gedrag aan het licht. Soms therapeutisch. Zoals vrijwel elke behandeling van een geïnfecteerde prothese. Vandaar de uiteindelijke interesse in deze specifieke pathologie. Meteen wel de paradox: enerzijds de fascinatie voor iets unieks, anderzijds de wens om ‘evidence based’ te behandelen.

Spijt heb ik geenszins. Zelfs als ik mijn belangrijkste kennismaking ooit – op de operatiekamer nota bene – buiten beschouwing zou laten. Ik heb in die jaren zo veel geleerd, zo vaak buiten mijn ‘comfort zone’ gehandeld. Mensenkennis opgedaan. Kennis van het bewegingsapparaat. Kennis van de wetenschap, van het ziekenhuis. Kennis van het opdoen van kennis. Vrienden gemaakt, rare gebeurtenissen gedeeld. Wellicht speelt het uiteindelijk toch solistische bestaan van een medisch specialist toch ook een rol in de keuze om af te zien van het nastreven van een klinische carrière. Plus de hardgrondige afkeer van eenieder die wel verantwoordelijkheid wenst te dragen, zonder verantwoordelijkheid te nemen.

En ach, ik heb mijn chirurgische vaardigheden reeds meermaals voor andere zaken in kunnen zetten (zie Hoofstuk 6), wie weet wat de toekomst brengt.