“Als Ajax belt…”

“If we knew what we were doing, it would not be called research, would it?”

De verdediging van mijn proefschrift in de aula van de VU in Amsterdam

De studie bewegingswetenschappen duurt 4 jaar. Ik had er al 5 jaar opzitten toen de grootste hobbel (de onderzoeksstage) nog genomen moest worden. Tussen het ‘gedroomde onderwerp’ en ‘haalbare kaart’ zat vooralsnog vrij weinig overlap. Enigszins verdedigbaar leidende tot uitstel van aanvang. Tot ik – op de fiets bij het stoplicht aan het begin (of eind) van de Overtoom – Maarten Hupperets tegenkwam. Ik kon het altijd wel goed met hem vinden. Hij vertelde dat hij begonnen was met een promotie onderzoek op het gebied van enkelverstuikingen en dat er nog wel ruimte was voor ‘side projects’.

Nu had ik vrij recent besloten om ook nog geneeskunde te gaan studeren, om uiteindelijk orthopedisch chirurg te (willen) worden. Een keuze die in zekere mate gebaseerd was op een krantenartikel waarin prof. dr. Niek van Dijk vertelt over zijn knutselwerkzaamheden, waaronder ook de enkel van Marco van Basten. Een onderzoeksstage op een onderwerp met enige te verwachten waarde richting de toekomstige carrière, dat zou natuurlijk wel wenselijk zijn. Na enige onderlinge afstemming volgt een vraagstelling ten aanzien van de biomechanische veranderingen na een oefenprotocol met een zogenaamd ‘wobble board’ bij sporters met een recente enkelverstuiking. Gezien mijn sport specifieke achtergrond uiteraard bij hockeyers. Omdat alleen (solo) onderzoek doen gewoon niet zo leuk is, was ik heel blij dat Arnold Huurnink een vergelijkbare ambitie had (ondanks dat hij zijn onderzoeksstage al had afgevinkt). Samen gingen we aan de slag.

De loopzaal van de Faculteit der Bewegingswetenschappen, anno 2007

Om aan een substantieel aantal proefpersonen te komen, heb ik mijn volledige netwerk binnen de eigen hockeyclub (THC Hurley), maar ook alle andere clubs in regio Amsterdam benaderd. Gezien de ingeschatte tijdsinvestering (2 x 3 uur meten; interventie 3 x per week 20 minuten oefenen gedurende 8 weken) lukte het niet om alle geschikte kandidaten te laten deelnemen. Echter, met name op basis van een persoonlijke (gun)factor, lag het deelnamepercentage ruim boven de 90%. En een forse telefoonrekening.

Enigszins door enthousiasme overmand, werden onze meetsessies nogal uitgebreid van omvang. Vijf verschillende testen (variaties op landen, springen, rennen) x minimaal drie geldige pogingen per been. Grondreactiekrachten middels krachtenplatform, spieractiviteit middels EMG, beweging in de ruimte middels Optotrak; het gehele bewegingswetenschappelijke arsenaal werd ingezet. Totaal 24 proefpersonen. Een logistieke uitdaging, de loopzaal (het bewegingslab) werd immers ook nog door anderen gebruikt. Uit puur pragmatische overwegingen hebben we er een ijskast en magnetron neergezet. We moesten onze proefpersonen natuurlijk wel wat kunnen bieden. En zelf niet omvallen van de honger richting de avondmeetsessies. Na afloop van één van deze avondsessies (eigenlijk nachtsessie) zijn we gedrieën (samen met de proefpersoon) met rolstoelen en via de lift in de krochten van de VU kelders terechtgekomen. Nadat we eerst tikkertje rondom de koffiecorner op de begane grond hadden gespeeld. Mooie dingen.

Na de metingen volgde de analyse. Iedere uitkomst resulteerde in minstens drie vervolgvragen, de noodzaak tot een beperkte vraagstelling werd langzaamaan duidelijk. Maar vaak won de nieuwsgierigheid het van effectiviteit. Nog een deelanalyse, als we nu deze uitkomstmaat eens berekenen. Met onze begeleider Idsart Kingma hebben we vele uren in MatLab zitten spelen, waarbij het ene goede idee werd overvleugeld door het volgende. Maar er moest ook een eindproduct komen, eerst een stageverslag, daarna een (of meerdere) artikel(en). Kill your darlings. Het adagium voor schrijvers geldt ook voor onderzoekers. De beslissing welke zaken buiten beschouwing te laten, wat níet te doen, blijkt lastiger dan wat wél. Er blijkt een grote verscheidenheid aan uitkomstmaten te worden gebruikt om de kwaliteit van beweging te duiden. Als ik die maten die op basis van het krachtenplatform (Arnold zou met name gaan kijken naar de beweging in de ruimte, de 3D kinematica) worden berekend nou eens op een rijtje zou zetten, dat zou een mooi begin zijn. En dat bleek, echter anders dan in eerste instantie bedoeld.

Een stukje verderop, op de Toekomst, werd de gehele jeugd en de spelers van Jong en Ajax I met enige regelmaat aan een batterij metingen onderworpen. Eén van die tests was de landing op één been op een, jawel, krachtenplatform. Meten is weten. Maar dan moet je wel weten welke uitkomstmaten iets zinnigs zouden kunnen zeggen. En met die vraag had Vosse de Boode, bewegingswetenschapper bij Ajax, zich gewend tot onze begeleiders.

Inmiddels waren Arnold en ik er ook achter gekomen dat vanuit publicatie-technisch-oogpunt, het aantal proefpersonen veel belangrijker wordt gevonden dan het aantal metingen of meetmodaliteiten. En nu werd ons een complete prospectieve dataset van meerdere jaren, inclusief klinische diagnosen, aangeboden. Door nota bene Ajax! Het mag dan ook geen verrassing zijn dat we daar dankbaar mee aan de slag zijn gegaan. 

De speech van de paranimfen tijdens de borrel op THC Hurley

Uiteindelijk, na ruim tien jaar (want onbezoldigd in de avonduren), heeft dit resulteert in twee proefschriften [1] [2] en een hele mooie borrel op THC Hurley. Soms lopen de dingen beter dan ooit van tevoren te plannen.